Terug naar Wij gaan voor goud!

                                                                                                                                            

HET ZWIJSEN INTERVIEW MET JOKE

1. Waar komt het idee van dit Leesleeuwboek vandaan?
Toen mijn zoon Stijn op volleybal ging, leerde ik de sport, de sfeer en de spelregels kennen. Ik snapte niet waarom zo weinig jongens ontdekken dat volleybal zo’n leuke sport is. En dat snap ik nog steeds niet! Ik vind het een hartstikke leuke sport, ook omdat meiden en jongens sportief gelijk aan elkaar zijn en dat komt niet bij veel sporten voor. Het spelen door meiden én jongens geeft ook een goede sfeer. Bij wedstrijden wil natuurlijk elk team winnen, maar iedereen die wil mag meedoen, dus ook kinderen die nog niet zo goed spelen. Dat is fijn voor die kinderen, maar ook wel eens lastig voor de anderen. Toch is daardoor samen leren spelen belangrijker dan winnen. (Bij de ouderen verandert dat: daar worden teams naar sterkte samengesteld.)
Over voetbal zijn al stapels boeken geschreven, maar over volleybal? Ik vond er niet één boek over, daarom kreeg ik veel zin om dat te schrijven.

2. Weet je als je begint met schrijven al precies hoe het boek gaat worden?
Dat weet ik niet altijd, maar ik bedenk wel wat het belangrijkste is dat de kinderen in het boek gaan beleven. Ik houd er van om iets spannends te laten gebeuren, een beetje humor in een boek te stoppen en als het kan ook iets ontroerends.

3. Wat vind je het leukst aan het schrijven voor kinderen?
Ik vind kinderen meestal leuker dan volwassenen omdat kinderen spontaner zijn en gewoon vragen wat ze willen weten. Kinderen zijn ook vaak eerlijker dan grote mensen en daar houd ik van. Diep in mijn hart ben ik eigenlijk een groot kind (St, niet verder vertellen…). Ik wil graag veel weten van allerlei dingen, ik lees me suf en bekijk veel op het internet. Nu ben ik bijvoorbeeld een boek aan het schrijven voor kinderen die doof zijn, die dus ‘praten’ in gebarentaal. Toevallig heb ik goeie oren, maar dat kon ook anders zijn. Hoe ziet je leven eruit als je niet kunt horen? Daar wil ik dan echt álles van weten. Ik bekijk hoe gebarentaal in elkaar zit en mocht een middag meelopen op de dovenschool: zo kom ik in een hele nieuwe wereld terecht en dat vind ik heel bijzonder. Ik hoop dat ik al schrijvend die wereld van dove kinderen een beetje dichterbij kan brengen voor kinderen die wel kunnen horen. En ondertussen beleef ik ontzettend veel. Als mijn personages eenmaal gaan praten (in woorden óf in gebarentaal), leven ze ook echt voor mezelf, ik kan ze bijna aanraken. Ook dat is een speciale belevenis.

4. Zijn er thema’s of elementen die steeds weer in je boeken terugkomen?
Ik denk het wel. Omdat vriendschap voor iedereen belangrijk is, stop ik vaak dingen in mijn boeken die daarmee te maken hebben. Iedereen heeft wel eens ruzie of irritaties, maar hoe ga je daarmee om? In ‘Wij gaan voor goud’ hebben Felix en Tommie het moeilijk met elkaar. Wat níet in dit Leesleeuwboek zit, maar wel in veel van mijn andere boeken is een volwassen iemand die je niet elke dag tegenkomt. Dat kan een vluchteling zijn, of een zwerver of iemand die ziek is in zijn hoofd. Veel volwassenen zijn bang voor het onbekende, maar kinderen zijn juist vaak nieuwsgierig; daarom wil ik die mensen een beetje ‘laten zien’ in mijn boeken. Dan merk je dat ze niet ‘eng’ zijn, alleen een beetje anders dan je gewend bent.

5. Maak je van te voren een biografie van je hoofdpersoon/hoofdpersonen?
Bijna altijd bedenk ik de belangrijkste kinderen voordat ik ga schrijven. Ik bedenk vooral hoe ze zich gedragen. Hebben ze een grote mond of zijn ze juist verlegen, of bang, opschepperig of nog iets anders? Hoe gedragen ze zich als ze alleen zijn en hoe gedragen ze zich samen? Wat is er wel eens moeilijk tussen hen en hoe lossen ze dat op? Welke dingen vinden ze belangrijk en wat hebben ze daar voor over?

6. Hoe lang doe je gemiddeld over het schrijven van een boek?
Dat is heel verschillend, het hangt ook af van hoe oud de kinderen zijn waarvoor ik schrijf. Soms schrijf ik voor kinderen die moeite hebben met lezen en dan moet je ‘puzzelen’ hoe je een goed verhaal kan maken. Dat vind ik echt een sport, maar zoiets kost ook tijd. Als ik schrijf over iets waar ik nog niet veel van weet, zit ik heel veel tijd op het internet om dingen te weten te komen.
Ik schrijf ook wel eens over een bepaald onderwerp, bijvoorbeeld dieren. Of ik schrijf materiaal dat op scholen gebruikt wordt. Dan schrijf je op een heel andere manier dan als je een verhaal maakt. Met het schrijven van een boek ben ik meestal een maand of twee bezig.

7. Hoe vaak schrijf je? Doe je naast schrijven nog ander werk?
Elke dag schrijf ik, maar ik ben ook bezig met dingen uitzoeken voor het schrijven. Verder ben ik – al jaren - bibliotheekouder op de Maas & Waalschool, (waar mijn kinderen vroeger op zaten), waar ik graag boeken uitleen. Zo hoor ik wat kinderen van allerlei boeken vinden en ook probeer ik wel eens een nieuw boek uit in de klassen daar.
Verder lees ik verhalen van mensen die kinderboekenschrijver willen worden en geef ze advies en tips. Ook schrijf ik over kinderboeken in een blad voor pleegouders en kinderen.
Verder doe ik wel eens schrijfwerk voor volwassenen, maar daar is weinig leuks voor jullie over te vertellen.

Weet je nu genoeg? Als je nog iets wilt weten dat hier niet staat en niet op mijn website te vinden is, kun je me gerust mailen met je vraag. Ook hoor ik altijd heel graag wat je van mijn boeken vindt.
Ik heb nog een vraagje voor jullie: ik schreef een Leesleeuw over tennis en eentje over volleybal. Over welke sport moet het volgende boek gaan?
Mail je antwoord naar: jonge7@xs4all.nl